De PVV en het verraad van de polder-intellectueel.

Hoe publicisten onder een breed publiek de acceptatie van plebiscitair cultuur georiënteerd nationalisme mogelijk hebben gemaakt.

Samenvatting.

Publieke intellectuelen zijn steeds mindere mate wetenschappers van objectieve ernst en academische distantie, en steeds meer ideologen van de tijdgeest. Gelet de politieke situatie in Nederland van de afgelopen 10 jaar is de dialectiek van ‘klassenhaat’ en ‘politieke passies’- de idee dat politiek gedefinieerd wordt door strijd en polarisatie, zich uitend in een cultuur georiënteerd nationalisme, door organisatie van tegenstellingen in termen van het ‘eigene’ ten opzichte van het anders-zijn van het de andere - terug van weggeweest en Julien Benda’s ‘La trahison des clercs’ actueler dan ooit. De auteur signaleert de relatie tussen publieke manifestaties van intellectuelen, academici en ander stukjesschrijvers in massamedia en het zich ontwikkelen van het zogenaamd rechtsstatelijk fascisme, vooralsnog binnen de grenzen van de liberale democratie. Of er nu gesproken wordt over een protagonisme van rechts-populisme, of zoals het rapport ‘Polarisatie en radicalisering in Nederland. Een verkenning van de stand van zaken in 2009’ onder auspiciën van de rijksuniversiteit Nijmegen wenst te spreken over ‘nieuw rechts-radicaal’, aan de hand van recente publicaties van twee jonge denkers en een politicus, wordt aangetoond hoe het bedenkelijk reframen van relevante begrippen, mede door het Principe van de Dubbele Effecten, bijdraagt aan de groei van de PVV en de politieke macht van Geert Wilders.

Het schijnt niet langer van allure en eruditie te getuigen als de spreker op zijn intellectuele borrelpraat toehoorders subtiel informeert bekend te zijn met Julien Benda’s uit 1927 stammende werk Het Verraad van de Intellectueel. Het lijkt ook niet langer nodig het boek zelf gelezen te hebben. Reeds in het voorwoord van de Engelse vertaling wordt gemeld: ‘it is one of those phrases that bristles with hints and associations without stating anything definitive. The book itself….is well known without being known well’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de titel te pas en te onpas wordt gebruikt om politieke tegenstanders de oren te wassen zoals te lezen op de rechts-populistische blog ‘het vrije volk’, waar ‘linkse’ intellectuelen worden verweten het volk te verraden. Of Rob Riemen die in De Adel van de Geest, een vergeten ideaal de titel hanteert ter rehabilitering van het Europese humanisme.

Volgens Benda komt de onafhankelijkheid van het denken onder druk door politisering van de geest. Van verraad is sprake wanneer onder de dekmantel van objectieve ernst en academische distantie intellectuelen verworden tot ideologen van de politieke tijdgeest, gekenmerkt door constructie van tegenstellingen op basis van politieke passies, resulterend in politieke haat. Befaamde contemporaine tegenstellingen als de ‘kloof tussen de burger en politiek’ en tussen ‘onze cultuur’ en ‘de’ Islam zijn niet slechts het gevolg van de invloed van Fortuyn, de intellectueel die politicus werd, maar dit Herderiaans georiënteerd cultuur-nationalisme, als opleving van de Volksgeist in het eerste decennium van de 21ste eeuw, gaat tevens gepaard met de annunciatie van conservatieve intellectuelen waaronder Paul Scheffer, Joshua Livestro, Frank Ankersmit, Ad Verbrugge en Andreas Kinneging. Kortom, wanneer denkkracht wordt ingezet ter constructie van politieke tegenstellingen behoort na een decennium populisme het bestaan van een partij als de PVV tot de logische consequentie.

Een onderbelicht fenomeen in het publieke debat betreft dan ook de ogenschijnlijk onbesproken relatie tussen publicaties van met name conservatieve denkers en extreem-rechts gedachtegoed, welke in Nederland sinds 10 jaar intellectuele fellow travellers verbindt met de huidige politieke aspiraties van de Partij voor de Vrijheid. Opvallend is de morele lafheid om de keerzijde van de heimelijke sympathie met extremistisch gedachtegoed openlijk te belijden. In dit verband vormt het rapport ‘Polarisatie en radicalisering in Nederland. Een verkenning van de stand van zaken in 2009’ (hierna te noemen Rapport.) het uitgangspunt van een reflectie die stilstaat bij de maatschappelijke effecten van de vervanging van termen als fascisme en extreem-rechts voor het nieuwerwetse ‘nieuw rechts-radicaal’. De vraag wordt gesteld naar de aard en mogelijke politiek-maatschappelijke gevolgen van deze herinterpretatie. Er wordt een verband gelegd met recente publicaties in serieuze massamedia en de historisch gedocumenteerde discutabele relatie tussen producties van intellectuelen en de politiek. 

Het rapport duidt de ideologie van extreem-rechts ondermeer als volgt: ‘positieve oriëntatie op ‘het eigene’, afkeer van ‘het vreemde’, van politieke tegenstanders en van de gevestigde politiek (en orde) in het algemeen’. Daarbij is er sprake van een ‘hang naar het autoritaire’ en ‘veelal een tweeledig vijandbeeld: het volksvreemde en volksvijandige elementen’. Hierbij wordt teruggegrepen naar de Tweede Wereldoorlog waarbij ‘vooral joden en zigeuners golden als volksvreemd’. Na de oorlog  ‘worden daar ook meer in het algemeen allochtonen toe gerekend’. Volksvijandig zijn de ‘politieke tegenstanders van extreemrechts. Het kan gaan om antifascistische activisten en demonstranten, maar ook om meer gevestigde politici en bestuurders’.[1] De auteurs streven als wetenschapsbeoefenaren naar een ‘genuanceerd’ gebruik van het begrip extreemrechts, maar vinden dat ze daarbij worden gehinderd door ‘de morele en emotionele lading van het publieke debat’.[2]

Nuance van de onderzoekers komt neer op het onderscheid gemaakt door Bjørgo (1996) tussen ‘zogeheten nationaaldemocraten’ en de ‘raciale revolutionairen’ en ‘valt grotendeels samen met dat tussen anti-immigratie activisten en neonazi’s’.[3] Het blijkt dan ook ‘buitengewoon controversieel’ de PVV te duiden als ‘extreemrechts’. Immers ‘Karakteristieken van de ‘raciale revolutionairen’, of zo men wil: neonazisme, treft men bij de PVV niet aan’.[4] Ook Lucardie, ‘wetenschapper’, is van mening ‘dat het predicaat ‘extreemrechts’ zou moeten worden ingeperkt en uitsluitend gebruikt zou moeten worden voor nationaal-socialisten en fascisten.’[5] Tenslotte wordt geconstateerd dat ‘veel wetenschapsbeoefenaren’ in Duitsland onderscheid maken tussen ‘alte Rechte en neue Rechte, waarbij ‘oud’ verwijst naar relaties met traditioneel rechtsextremisme (zoals het nationaal-socialisme) en ‘nieuw’; het afwijzen dan wel niet bestaan van dergelijke relaties’.[6]

Wat wordt gezien als ‘genuanceerd’ is niets meer of minder dan een herinterpretatie door normatief - empirische wending in begripsduiding.[7] Immers het belang gehecht aan de intuïtie dat de grote aanhang van Wilders, voor een niet onaanzienlijk deel bestaand uit hogeropgeleiden, zich niet verdraagt of kan verdragen met fascisme, in de public mind geassocieerd met extreem-rechts en de Tweede Wereldoorlog, zodat optreden, uitspraken en politiek programma van andere interpretatieve connotatie moet worden voorzien.[8] Ongemerkt lijkt dit Rapport een paradigma-verschuiving teweeg te brengen in de interpretatie van het fascisme en onduidelijk is of niet-conservatieve intellectuelen zich daarvan de volle betekenis bewust zijn: intentioneel is of niet, de exercitie heeft tot gevolg dat onder de dekking van vele citaten, verwijzingen naar ‘serieuze’ wetenschappers en ‘objectieve’ wetenschap, de PVV, los van het gedoogakkoord met CDA en VVD, salonfähig wordt verklaard.[9] De kiezer lijkt gerust gesteld te worden. Duiding van fascisme wordt alleen nog gereserveerd voor de historische en daarmee achter ons liggende feitelijkheid betreffende parades, massabijeenkomsten, uniformen, vlagvertoon, stampende laarzen, de Hitlergroet en Auschwitz. Dat is in het huidige Nederlandse politieke landschap niet het geval. Dus gaat u nu maar rustig slapen.

Vanwaar dan deze parochiale revaluatie? Het Rapport: ‘De PVV lijkt een partij te zijn die kan worden bestempeld als nieuw rechts-radicaal: in ideologisch opzicht ‘nationaaldemocratisch’…Daarmee hebben wij de vraag naar het rechts radicale gehalte van Wilders en de PVV willen verhelderen en openleggen voor verdere gedachtewisseling en discussie.[10]

Maar deze ‘verheldering’ heeft ideologische consequenties. Immers, ondanks begrip voor de auteurs als wetenschappers om aansluiting te zoeken bij de nationale en internationale wetenschappelijke praktijk, lijkt reframing van termen gefundeerd op de gedachte dat de PVV ondanks extreme standpunten uiteindelijk niet democratie en rechtsstaat vijandig hoeft te zijn. Het is een studie op zich na te gaan of de discutabele bijdragen van intellectuelen aan politieke meningsvorming, het glibberig en hellend vlak van onpartijdigheid naar ideoloog, thans geraffineerder verloopt dan in Benda’s tijd. Wel is duidelijk dat ‘gedachtewisseling en discussie’ niet per definitie als waardenvrij kunnen worden aangemerkt. Wat de motieven ook moge zijn, er lijkt sprake van een poging tot normalisering van het fenomeen Wilders, waarbij niet uitgesloten kan worden dat verhulde sympathie voor deze politieke persoonlijkheid, in steeds toenemende mate gezien als politiek modernist, voortkomt uit de behoefte intellectueel gehoord te worden, en aldus een onderstroom te creëren die behoefte zou hebben aan ‘democratische vernieuwing’, tegen de ‘stroperigheid van besluitvorming, tegen ‘de elite’ dat ‘het volk’ niet langer vertegenwoordigt, welke ook mede-autoritaire voorgangers, Interbellum intellectuelen waaronder Ernst Junger, Carl Schmitt en Oswald Spengler, met openlijke sympathie van Martin Heidegger en Walter Benjamin als ‘politieke cultuurcrisis’, op de agenda hadden staan. Waar het hier om gaat is de strijd om de voortgang van de geschiedenis, voor velen hedendaagse Hegelianen nog steeds onvermijdelijk en niet te keren. Slechts klaarheid te brengen in het verloop door opschonen van ‘achterhaalde’ terminologie – de historisering en onbruikbaarheid van het begrip fascisme voor de Nederlandse context en de introductie van het alternatief ‘nieuw-rechts’ –  ten behoeve van een ‘helder’ debat.  Voor anderen juist reden tot zorg. Reflecties aangaande de terugkeer van Plato uit Seracuse, wat een intellectueel niet vermag en  j’ Accuse van Emile Zola, wat een intellectueel wel vermag, blijven vooralsnog ver achter de horizon van de actualiteit.

Wat is er mis met een blijvend gebruik van het begrip fascisme? Afgeleid van het Latijnse woord fasce, samengebonden riet met daaraan het lemmet van een bijl, in het oude Rome symbool voor autoriteit en macht, door Mussolini gebruikt als fundering van ideeën over staatsmacht. Als politiek systeem de gerichtheid op een eenpartijstaat waarbij vrijheid wordt gezien als product van fundamentele menselijke ongelijkheid, het resultaat van een autoritair eenheidsdenken, welke de vorm krijgt van het streven naar absolute macht en zonodig gewelddadige uitsluiting van andersdenkenden of de culturele Ander. Het politiek systeem wordt voorafgegaan door haar politieke filosofie veelal in democratische context, zoals bekend van interbellum–Duitsland en Italië, het streven om implicaties van de democratische rechtsorde ter zijde te schuiven in casu anti-pluralistisch te herinterpreteren. Eufemismisering van extreem-rechts jargon in termen van nieuw-rechts radicaal, helpt onverkort de acceptatie van deze democratisch-fascistische vorm.

Bij democratisch-rechtsstatelijk fascisme blijft de grondwet adequaat functioneren.[11] Eenheidsdenken binnen democratisch-rechtsstatelijk fascisme, in contemporain Nederlandse context in termen van de ‘Joods-Christelijke cultuur’ en ‘onze eigen identiteit’, het Rapport spreekt van ‘positieve oriëntatie op het eigene’, welke grond in fundamentele menselijke ongelijkheid, beperkt uitsluiting van andersdenkenden tot verbaal geweld, gerechtvaardigd door een autoritaire interpretatie van de vrijheid van meningsuiting. Het doel is manicheïstisering van het politiek-culturele domein door verbale kwetsing, belediging en indien mogelijk haatzaaien. Bezwijkt de rechtsstaat, dan opent zich het perspectief van een Auschwitziaans fascisme. Immers inherent aan eenheidsdenken dient sui generis, nu met van staatswege georganiseerd fysiek geweld, een vorm van uitsluiting, zuivering en heiliging van de dominante cultuur te volgen. Het standpunt dan dat pas sprake is van fascisme wanneer een empirische gelijkenis is met historische manifestaties van het nazisme wordt hier nadrukkelijk verworpen.

Fascisme is geen historisch verschijnsel maar een mentaliteit, reeds in democratische context aanwezig, om zich, van tijd tot tijd, als openbarstende puist te presenteren aan de tijd. Niet kan worden volhouden dat Hilter’s Mein Kampf, lang voor de pogroms in 1923 uitgekomen, pas dan als fascistisch werk is te boekstaven nadat  in de praktijk genocide is geconstateerd. Geen Swastika’s, geen stampende laarzen, geen massabijeenkomsten, geen vlagvertoon of Hitlergroet, zo presenteert zich in Nederland het hedendaags fascisme in democratische context. Het verklaart de moeite die velen hebben met het extremisme van de PVV. Het valt dan ook zeer te betwijfelen of ‘gedachtewisseling’ en ‘discussie’ verder zal leiden dan de afbakening van onverzoenbare standpunten.

Fascisme als politieke filosofie is een complex van ideeën onafhankelijk van tijd en plaats, maar waarvan de praktisch-empirische uitingsvorm afhankelijk is van formaties van dienst, gecontroleerd door intellectuelen en ideologen in een bepaalde tijdsperiode.[12] Afhankelijk van tijd en plaats neemt fascisme dus steeds weer een andere vorm aan.[13] Maar de kern blijft hetzelfde: een reactionair vervreemdingsrationalisme op basis van uitsluiting waarbij de constructie van een autoritair gevoel van onbehagen enerzijds geconceptualiseerd wordt als een (politieke) systeemcrisis en anderzijds  - onderscheidend van het Marxisme - veroorzaakt door het anders-zijn van de Ander (religieus, etnisch, cultureel), waarmee het ‘cultureel eigene’ in gevaar zou zijn.[14] Voor een zeer lezenswaardig standaardwerk over het ontstaan van fascisme in democratische context (mobilizing passions) wordt verwezen naar het werk van de Amerikaanse historicus Robert Paxton, The Anatomy of Fascism.

Met het in 1933 aan de macht komen van Hitler werd de extreem-rechtse ideologie van de Nazi's ontdaan van de resterende knellende banden van rechtsstatelijkheid en kon zich vrijelijk ontwikkelen tot Auschwitziaans fascisme. Dit resultaat van de ‘positieve oriëntatie op het eigene…’ etcetera etcetera, kon via aanvankelijke tribalisering van de publieke ruimte (propagandair communitarisme leidend tot stigmatiseren van Joden)  zich ontwikkelen tot een uitsluiting-tot-de-dood van onwelgevallige groepen.

Niet de uitingsvorm is van belang. Een volgend kenmerk dat de aanwezigheid van fascisme in democratische context doet vermoeden zijn theoretische bijdragen aan extreem-rechts gedachtegoed, zich manifesterend in de vorm van op dat moment als onschuldig waargenomen publicaties (in de massamedia), door auteurs die hiermee bewust of onbewust meeconstrueren aan het manicheïstisering van het politiek-culturele domein. Het lijkt wel degelijk zinvol om fascisme als theoretisch en praktisch raamwerk binnen de rechtstaat te signaleren door te kijken naar analyses die opiniërend genoeg zijn om een breed publiek te winnen voor de ‘nieuwrechts’ radicale zaak.

Wat motiveert de (publieke) intellectueel, de wetenschapper en andere producenten van opiniërende artikelen in dag – en weekbladen? Op z’n minst zal de auteur de lezer trachten te overtuigen. Naast promotie, naamsbekendheid en de algemene nobiliteit van onderricht aan de lezer, worden sommige artikelen gekenmerkt  door een fenomeen dat in de consequentialistische ethiek bekend staat als het Principe van Dubbele Effecten: het is toegestaan om een effect teweeg te brengen als onbedoeld gevolg, maar het is niet toestaan als dit effect doelbewust wordt nagestreefd. Los van het feit dat vrije meningsuiting en meningsvorming voldoende waarborgen bieden, is een auteur niet ethisch verwijdbaar wanneer zijn artikel het onbedoelde gevolg heeft dat lezers zich overgeven aan extreem-rechtse sticulaties. Een trambestuurder die plotseling hard remt voor een overstekende wandelaar, waarbij een passagier ongelukkig valt en komt te overlijden, wordt niet verwijdbaar geacht.[15] Het is een onbedoeld effect om een aanrijding te voorkomen. Hier betreedt het betoog het terrein van de ethiek, maar niet zonder reden. Want stel dat de trambestuurder zonder aanleiding (geen overstekende wandelaar) remt en de passagier komt te overlijden, dan is de roekeloze handeling niet slechts in ethische zin verwijtbaar, maar mogelijk ook juridisch strafbaar. Immers de handeling van de bestuurder is zinloos en met zijn actie bewust het risico dat zijn passagier gewond raakt, subsidiair de dood vindt. Maar wat als de auteur met zijn artikel doelbewust het effect wil sorteren dat de lezers fascistische ideeën ontwikkelen en dat onder de dekmantel van het Principe? Immers slechts in een beperkt aantal gevallen waaronder haatzaaien is juridische vervolging mogelijk. Maar ook indien de plegers van een aanslag in hun motivering verwijzen naar het artikel dan is het op openlijk en bewijsbaar haatzaaien na onwaarschijnlijk dat de auteur juridisch vervolgd c.q. veroordeeld wordt. Hooguit is ethische verwijtbaarheid aan de orde, maar dat zou men slechts kunnen vermoeden nu de auteur zich zou kunnen verdedigen met het Principe van Dubbele Effecten.

Wat een auteur ook motiveert, het geeft wel pas te kijken naar ‘onbedoelde effecten’, ook die, die onaantoonbaar bewust bedoeld zijn. Deze houding is prudent in een tijd van radicalisering en raakt aan vragen rondom de ethiek van wetenschapsbeoefening  in het algemeen, de ethiek van publicist en publieke intellectueel in het bijzonder. Elk uit de hand gelopen idee oogt in het begin onschuldig. In verband met de relatie tussen het zich ontwikkelen van democratisch-rechtsstatelijk fascisme of gepolitiseerd rechts-radicalisme binnen de Rechtstaat en publicaties van intellectuelen, impliceert dit een uit de hand gelopen roekeloos denkgedrag: de redeneertrant in termen van vervreemding, tegenstellingen en erkenning[16]. Roekeloos denken kenmerkt zich methodologisch door een gebrek aan communicatie over de uitgangspunten van de auteur; deze onvoldoende motiveert waarom tot publicatie van het maatschappelijk gevoelig liggend artikel wordt overgegaan en in welke context het gelezen moet worden. Daarnaast zijn niet alleen de voordelen, maar ook reflectie over de nadelen - checks and balances - van zijn argumentaties prudent.[17] In politieke zin veroorzaakt roekeloos denken een langzame onder de radar verlopende aantasting van de Mensenrechten. De redenering gaat ongeveer als volgt. Rechten sluiten verhufteriging van de samenleving niet uit en leiden op vele gebieden tot ‘doorgeschoten individualisme’. Dus dient de tribalisering van de publieke ruimte in gang te worden gezet (de mens is niet langer individu maar slechts lid van de groep) met de roep om de ‘sterke leider’, opkomend voor de belangen van de dominant groep, om met inherent beperkt oog voor nuance, de door grondrechten veroorzaakte ‘politieke – en culturele crisis’ te lijf te gaan. Met het laste wordt gedoeld op de illusie dat (on)verholen steun aan Geert Wilders weleens zou kunnen leiden tot ‘democratische vernieuwing’ en esthetisering van het publieke domein in termen veiligheid - weg met criminele etniciteit - en uitzuivering van wezensvreemd geachte cultuurelementen. In intellectuele zin veroorzaakt roekeloos denken een langzame aantasting van reflexieve vermogens, leidend tot fixatie op ervaringsfeiten welke niet door het denken kunnen worden geïnterpreteerd, maar slechts aan ons (collectieve) bewustzijn gegeven is.[18] De vraag bijvoorbeeld wat licht is kan beantwoord worden met een academische verhandeling over golven en fotonen, maar men kan ook gewoon het licht aan en uit doen. Dat is dus licht. De ervaring met het verdwijnen en verschijnen van licht dat aan mijn bewustzijn gegeven wordt, doet mij onmiddellijk weten wat licht is. Simpeler kan het niet. Als wij elke dag de zon zien opkomen en verdwijnen achter de horizon dan draait de zon om de aarde. Er zijn lieden die menen deze premoderne wijze van kennisverwerving – dat wat in de onmiddellijke ervaring gegeven is, te kunnen toepassen op het hedendaagse politieke bedrijf, door terug te grijpen op de zoon politicon, het ‘politieke dier’ van Aristoteles.[19] Enige reflectie constateert de kenleer van het populisme.[20]

In het navolgende zullen in verband met de contemporaine politieke complexiteit in Nederland, naast het besproken reframen van begrippen drie typen[21] roekeloos denken worden besproken met daarbij even zovele voorbeelden van artikelen. Ten eerste de roep om een sterke leider als ‘politiek dier’. Ten tweede de roep om ‘politieke vernieuwing’ met het oog de zogenaamde kloof tussen burger en politiek. Ten derde het vertoog over en de lofzang op de ongelijkheid. Na analyse zal bij de artikelen telkens twee vragen worden gesteld. Wat zijn de onbedoelde effecten, ook die, die onaantoonbaar bewust bedoeld zijn? En in welke zin is het artikel roekeloos?

De vraag is dus welke wijze ‘onschuldige’ (intellectuele) publicaties als roekeloos denkgedrag kunnen worden aangemerkt en bijdragen aan een sfeer van mogelijkheidsvoorwaarden voor het ontstaan van partijen als de PVV, die druk bezig is een democratisch - rechtsstatelijk fascisme in Nederland te organiseren, met aantoonbaar weinig respect voor individuele grondrechten.[22] Hieronder volgen drie essays gepubliceerd in kranten door relatief jonge denkers, waarvan twee filosofen in opiniërende opmars en een politicus. Er is geen reden waarom specifiek voor deze artikelen is gekozen. Het hadden ook andere voorbeelden van roekeloos denkgedrag kunnen zijn, waarbij wordt aangenomen, geadopteerd door de Volkskrant en NRC Handelsblad, dat in de toekomst meerdere publicaties zullen volgen.

De sterke leider als ‘politiek dier’.

Luuk van Middelaar. Een goed politicus moet ook slecht zijn.  NRC Handelsblad, 10 april 2010.

Er zijn denkers die de lezer accommoderen aan de tijdgeest en er zijn denkers die de lezer equiperen tot zelfstandig nadenken om staand aan de oever te besluiten met de stroom of zonodig tegen de stroom in te roeien. Hopelijk niet met gevaar voor eigen leven wordt hier gesteld dat Luuk van Middelaar zeker niet behoort tot de laatste categorie. Indien succes is te definiëren als esse est percipi – zijn is waargenomen worden, dan is Luuk zeer succesvol. Winnaar van de Socrates wisselbeker (Nacht van de Filosofie), ex-columnist van NRC Handelsblad en thans lid van het Kabinet van de Europese President. Zijn boeken en analyse mogen dan toch wel met enig respect ter harte worden genomen. Niet dan? De auteur dezes begroet de prestaties maar doet iets wat volgens Luuk niet lijkt te mogen: reflecteren. Wat is het geval? De Duitse politicus Adenauer, bedenkt op een bijeenkomst van partijleiders een list om uit de impasse te komen met wie het CDU, winnaar van de verkiezingen in 1949, zou moeten samen regeren. Na vruchteloos overleg begint hij na het diner over de verdeling van ministersposten. De aanwezigen happen toe en Adenauer zelf loopt tevreden de vergadering uit als de eerste Bondskanselier van na de oorlog.  Volgens Luuk werd hij niet  als ‘ fijnzinnig denker’ gezien. In zijn errinnerungen schrift Adenauer: ‘Een lang leven geeft een mens de mogelijkheid ervaringen te verzamelen. De ervaring kan het denken en het handelen leiden op een manier die door niets te vervangen is, ook niet door aangeboren intellect. Dat geldt in het bijzonder voor het gebied van de politiek’.  Adenauer is dus een ‘politiek dier’ in de geest van Aristoteles[23] die de ‘lagere listen’ niet schuwt. Het is immers, zo vervolgt Luuk ‘de voorstelling die de boel bijeen houdt’ en ‘Politieke dieren kunnen geen heiligen zijn. Wie pretendeert het schip van de staat van koers te kunnen doen wijzigen, moet ten minste zijn directe omgeving kunnen manipuleren’. Vervolgens: ‘Op moreel vlak bezwijkt Aristoteles evenmin voor schijntegenstellingen als die tussen 'egoïsme' en 'altruïsme'; het vermogen tot vriendschap begint voor hem met het vermogen te houden van (het goede in) zichzelf’. Tenslotte, refererend aan de op 9 juni jongsleden gehouden verkiezingen noteert Luuk: ‘Politiek leeft bij gratie van verhalen. Geleverd door karaktervolle klootzakken of kabaal makende kletsmajoors. Een parlement vol huismussen is een bedreiging voor de democratie. Dus graag wat olifanten, leeuwen, vossen, kippen en pauwen op die verkiezingslijsten’.

De moraal van het verhaal. De mens wordt geleid door driften, passies, door sluwheid geactiveerd, door het construeren van een voorstelling bewerkstelligd. En aan deze voorstelling lijken geen voorwaarden verbonden in termen van logische geldigheid en ethische verantwoording. Fijnzinnig denken, de daaruit voorvloeiende deliberatie en reflectie, behoort immers niet tot het primaat van de politiek. Dat leidt slechts tot stagnatie, verwarring, stroperigheid. Het politieke dier produceert op ‘verstandige’ wijze illusies, waar de mens als collectief in wil geloven, in ‘op’ kan gaan, als een spelend kind dat zich verliest in zijn spel. En hoe men dit voor elkaar krijgt is evenmin van belang. Door list, bedrog, zoals ooit de premodernist Machiavelli heeft gedoceerd. Als onze prominente plaats in geschiedenis maar veilig is en de wil tot macht bevredigd.

En dan toch maar de reflectie. Het probleem met deze redenering is dat de grootsheids van de list, gerefereerd aan de dierlijkheid in de mens, om de noodzaak van het denken te diskwalificeren en de wil tot macht te onderstrepen, eloquent bedreven is door een van de grootste politieke dieren van de 20ste eeuw: Adolf Hitler. Ook hij gaf zijn volk een voorstelling waarin zij zich met stampende laarzen en massa bijeenkomsten aan overgaven. Geheel in Machiavelliaanse stijl verwierf list, bedrog, intimidatie en manipulatie de macht, wars van schijntegenstellingen als die tussen ‘egoïsme’ en ‘altruïsme’’. Hierin verschilt Hitler niet zo van Adenauer. Bij contestatie: is er dan toch een gradueel verschil? Zijn de listen van Adenauer dan minder erg dan die van Hitler? En op welk moment gaat minder erg over in erg? Bestaan er dan ‘goede’ politieke dieren en ‘foute’ politieke dieren, zodat er ook respectievelijk ‘goede’ en ‘foute’ voorstellingen zullen zijn? Maar ‘onze’ Luuk heeft het over de ‘voorstelling die de boel bij elkaar houdt’, en lijkt niet van mening te zijn (of zwijgt daarover) dat voorstellingen onderhevig zijn aan morele categorieën  als ‘goed’ en ‘fout’. Maar dan komt het gehele concept van ‘ het politieke dier’ met zijn lagere listen en dito bravoure op de tocht te staan. Toch maar het denken rehabiliteren?

Het politieke dier denkt niet maar is ‘verstandig’ en biedt een ‘voorstelling’, zonder nadere kwalificaties, als de mensen er maar in geloven. Hitler heeft dat goed begrepen. De dood van 55 miljoen mensen zou dan in strikt Hegeliaanse zin als collateral damage hoog uit jammerlijk zijn. Immers Hitlers voorstelling is op dat moment de onvermijdelijke voorgang van de geschiedenis.

Zowel Adenauer als Hitler zijn wat Luuk noemt ‘karaktervolle klootzakken’. Hiermee lijkt de klootzak gerehabiliteerd. Als hij maar ergens voor staat, de massa weet te betoveren, is de predator op zoek naar macht en bevestiging gerechtvaardigd. Wat er mis is aan de politieke dierkunde van Luuk is dat dieren gedetermineerd zijn door hun instincten. Mensen niet. Het is derhalve neopremodern gedachtegoed, kentheoretisch van voor de Copernicaanse wending in de filosofie, zonder checks and balances, dat niet verantwoord wanneer de voorstelling de grens naar misdaad en onrecht overschrijdt.

Uit de algemene vraag wat de publieke intellectueel, academicus en andere schrijvers van opiniërende artikelen motiveer, zijn twee subvragen voorgekomen. Wat zijn de onbedoelde effecten, ook die, die onaantoonbaar bewust bedoeld zijn. En wat maakt een artikel roekeloos? Volgens Luuk zit het parlement vol huismussen. Er zijn nauwelijks spannende exemplaren. Dus graag wat ‘Olifanten, Leeuwen, Pauwen etc. Op die lijsten’.  Zijn artikel is gepubliceerd op 10 mei. ‘Of zouden er op 9 juni aanstaande door ons kiezers verrassende nieuwe politieke dieren tot de erekooi der direct verkozenen worden toelaten?’ Op indirecte wijze wordt de lezer, bedoeld of onbedoeld een stemadvies op Wilders gegeven. Hiermee is de eerste subvraag beantwoord. De lezer wordt gevraagd evenals Adenauer geen fijnzinnig denker te zijn,  maar het politieke dier te volgen. Er is geen reflectie over het geponeerde, geen discussie, geen explicitatie van werkwijze en analytische kaders, geen checks and balances. Aldus wordt op intellectueel gewichtig overkomende wijze bijgedragen aan de constructie van een fascisme in democratische context. Hiermee is de tweede subvraag beantwoord.

De roep om politieke vernieuwing.

Bart Fleuren. Politieke partijen zijn ondemocratisch. NRC Handelsblad, 24 juni 2010.

De jonge tijdgeest-filosoof en jurist Fleuren, lid CDjA, heeft in korte tijd twee artikelen aan het kranten lezend publiek mogen voorleggen. Is het bij het eerste artikel hier besproken niet geheel duidelijk hoe roekeloos denken bijdraagt aan steun voor democratisch fascisme, in het tweede artikel gepubliceerd in dezelfde krant, zaterdag 28 augustus met als titel ‘Vanwaar toch die angst voor Wilders?’, wordt de sympathie voor het fenomeen niet onder het canvas geschoven.

Na een betoog dat politieke partijen feitelijk niet langer democratisch zijn, komt het karakteristieke pleidooi voor ‘politieke vernieuwing’: een districtenstelsel en gekozen Minister-President. Alsof de Angelsaksische praxis een beter sociaaleconomische en politiek profiel laat zien.[24] Interessanter nog  zijn de opmerkingen aan het eind van zijn betoog: ‘De frustratie neemt toe en de proteststemmen gaan naar partijen die in hun interne organisatie in democratisch opzicht nog minder op orde hebben…Zullen deze partijen, wanneer zij eenmaal aan de macht zijn, ertoe geneigd zijn om het dualisme tussen regering en Staten-Generaal te herstellen?’

Het soort intellectualisme hier bedreven maakt net als bij Luuk van Middelaar deel uit van de anti-intellectuele intellectuele traditie[25], in politieke zin, niet heel lang geleden, gereconstrueerd door Fortuyn als spin in termen van ‘kloof tussen burger en politiek’ en de roep om ‘politieke vernieuwing’, met prozaïsche sjibboletten als ‘kaasstolp Den Haag’, ‘oude politiek’ en ‘de elite’, leidend tot de opstand der horden en het verschijnsel Wilders. Het gehele pallet van de publieke politieke filosofie van het eerste decennium van de 21ste eeuw in Nederland is hiermee in grote lijnen samengevat. Een van de onbedoelde effecten, ook welke onaantoonbaar bewust bedoeld zijn, is het verdwijnen van het zicht op oorzaak en gevolg. Is politieke instabiliteit en aanvallen op de Rechtsstaat, geconcretiseerd in het fenomeen Wilders, te wijten aan een disfunctionerend politiek systeem of mag dit verschijnsel juist het resultaat zijn van een niet belangeloze intellectuele kritiek op het systeem? In het eerste geval brengt roekeloos denken ons niet dichter bij een oplossing. Immers de ‘politieke vernieuwing’ die Fleuren en anderen voorstaan om de ‘kloof’ te dichten, is uiterst speculatief. In het tweede geval weet Marc Savannes het antwoord. In de geest van Fleuren bij het teloorgaan van de formatie poging tussen VVD, CDA en de PVV stelt hij: ‘De crisis van het CDA is de crisis van Nederlandse politiek zoals we die hebben gekend. Geert Wilders en zijn eenmanspartij zijn niet de oorzaak maar de katalysator van die crisis. Net als Pim Fortuyn hoeft hij maar te wijzen en een deel van het oude bestel kraakt en dampt.’[26] (NRC zaterdag 4 september 2010). Voor de ‘oude politiek’ is er nog hoop, mits: ‘Gezien de nederlaag van de oude politiek [verkiezingen 9 juni 2010] …, is het zaak voor alle partijen een draai te maken. Naar een open en enthousiasmerende politiek. Geen heldendaden beloven, geen te grote broek aantrekken. Zeggen waar je voor staat.’

Evenals bij Fleuren is het niet geheel duidelijk wat de bedoeling is. Aan de ene kant wordt er ‘gewaarschuwd’ voor Wilders, dus ‘oude politiek’ maak een ‘draai’. Aan de andere kant lijkt Wilders de panacee voor ‘oude politiek’. … (hoe) In het eerste geval een breekijzer voor ‘politieke vernieuwing’. De gedachte hierachter mag mogelijk zijn dat wanneer de middenpartijen eenmaal relevante thema’s hebben geïncorporeerd, de PVV voor de kiezer als vanzelf insignificant wordt. In het laatste geval een onzekere politieke toekomst, daar aan de beheersbaarheid van de dan geconstrueerde cascade aan sociaaleconomische problematiek getwijfeld kan worden. Precies hierom is dit denken roekeloos.

Een vertoog over de ongelijkheid.

De ene godsdienst is de andere niet. Trouw, 30 september 2009.

De laatste te bespreken hogeropgeleide roekeloze denker is thans politiek leider van de SGP. Volgens van de Staaij verhindert een even ‘formalistische als kleurloze gelijkheidsdenken’ een meer ‘ontspannen’ interpretatie van de scheiding tussen kerk en staat. Er is namelijk een principieel onderscheid tussen christendom en Islam. De orthodoxe imam ‘opgegroeid in een tiranniek islamitisch land’ kan niet op een lijn gesteld worden ‘met een dominee die het klassiek christelijk geloof vertolkt’.  Een ‘gepast wantrouwen’ is zelfs geboden. Waarvan acte. De auteur pleit voor een ‘gedifferentieerde benadering’ waarbij de invloed van een ‘dogmatisch gelijkheidsdenken’ wordt vervangen door ‘politieke keuzes’ voor een ‘christelijk-historische benadering’ van het staatsrecht. Het kan niet anders dan dat de ‘grote inhoudelijke en historische verschillen tussen godsdiensten’ er toe leidt dat ‘daar ook consequenties aan verbonden worden in het beleid’. Dus geen subsidie voor Iftar maaltijden…. De ene godsdienst is de andere niet.

De vraag naar de onbedoelde effecten, ook die, die onaantoonbaar bewust bedoeld zijn kan als volgt worden beantwoord. Zijn kritiek op het gelijkheidsdenken kan niet los worden gezien van de uitspraak van de Hoge Raad betreffende de ongelijkheid tussen man en vrouw, welke, bij politiek uitvoerende taken binnen de SGP, als praxis ongrondwettelijk is geacht. De argeloze lezer zou zich nu kunnen laten meeslepen door een wijze van denken, die, zoals de ene godsdienst verschilt van de andere, man en vrouw ook niet gelijk zijn. En omgekeerd, omdat de lezer niet anders kan dan de verschillen tussen de godsdiensten erkennen, ook het politieke verschil tussen man en vrouw moet accepteren. Maar of hiermee genoeg grond is gevonden om het non-discriminatiebeginsel op te geven valt te betwijfelen. Van der Staaij bepaalt met zijn ‘christelijk-historische benadering’ een kapstok waarmee hij feitelijk zegt dat de Rechtsstaat geen aansluiting heeft bij Universele Mensenrechten, maar grondt in particularistische christelijke cultuur van een land aan de Noordzee. Vervolgens concludeert hij ongelijkheid tussen godsdiensten, waarmee Artikel 1 – geen onderscheidt bij gelijke gevallen – min of meer wordt uitgehold. De conclusie moet dan zijn dat discriminatie ten opzichte van de Islam of de vrouw geoorloofd is.

Overigens is het voor de lezer die niet ingevoerd is in de ideeëngeschiedenis van belang te weten waar Verstaaij de intellectuele mosterd vandaan haalt. Daarbij wordt duidelijk wat wordt verstaan onder ‘politieke keuzes’, waarmee de roekeloosheid van zijn denken prominent naar voren komt. In haar meest uitgesproken vorm is deze analyse gesystematiseerd door Nazi-ideoloog en jurist Carl Schmitt. Schmitt debiteert dat niet de wet, maar de wilsbeslissing van de machthebber, een rechter of andere notabele, prevaleert in besluitvormingsprocessen. De wil, en zekere de collectieve plaatselijke wil, als die al kan worden bepaald, prevaleert boven de wet. Dus geachte lezer, indien u de SGP een brug te ver vindt, dan weet u nu wat een goed alternatief is.

Hoeveel publieke intellectuelen hebben La Trahison des Clercs gelezen? De Engelse vertaling mag. De titel alleen al: het verraad van de intellectuelen, doet fantastisch aan. Een reden om het over te hebben, in de mond te nemen als een bitterbal bij de borrelpraat, om vervolgens niet te weten waar de klepel hangt. Of erger nog, de volgende dag een essay te schrijven ten faveure van de politiek van de PVV. Het zal nog wel even duren voordat het intellectuele verraad ten behoeve van Wilders taxonomisch in kaart is gebracht.

Onlangs is Tony Judt overleden. Een erudiet publiek intellectueel en historicus die vele standaardwerken heeft gepubliceerd over de geschiedenis van Europa na de Tweede Wereldoorlog (verwijzing).  Met de pro-revolutionaire en pro-communistische franse denkers van zijn tijd waaronder Sartre en Foucault had hij niet zo veel die hij “ the uneasy concious and moral cowardness of an intellectual generation” verweet. Tegenwoordig heeft ook Nederland zijn politieke revolutie inpandig. Geleid door een rechts-revolutionaire mascotte, omringt door intellectuelen die met eloquentie de sympathie weten vorm te geven. En nu maar hopen dat het lezerspubliek dat door heeft.

© oktober 2010. 

Vincent Guicherit is arts en politiek filosoof.

 

 



[1] Rapport. Internetpublicatie., p. 84,93.

[2] Ibid., p. 83

[3] Ibid., p. 85.

[4] Ibid., p. 94.

[5] Ibid., p. 96.

[6] Ibid., p. 97.

[7]De empirische wending gaat uit van een causale structuur – de structuur van oorzaak en gevolg – waarbij met de actualiteit als uitgangspunt (oorzaak) een theorie wordt bedacht die de werkelijkheid in de breedste zin zo goed mogelijk informeert of laat infomeren (gevolg). Deze wijze van interpreteren baseert zich op het Humeaanse uitgangspunt dat de mens blind gestuurd wordt door zijn intuïties, emoties, inclinaties en culturele affiliaties, waarmee de (sociale) werkelijkheid als precipitatie van al zijn passies het beste uitgangspunt is voor theorievorming. Waar men zich geen rekenschap van geeft is hoe omgekeerd de theorie de werkelijkheid construeert ipso facto welke voldoende en noodzakelijke voorwaarden aan een theorie moeten worden gesteld om geldige informatie over de werkelijkheid te rechtvaardigen. Zo kan men zich afvragen hoe bij competitieve theorieën uitverkiezing van een bepaalde theorie plaatsvindt i.e. wat de (ideologische) consequenties zijn de aanpassing van het begrippenpaar fascisme/extreem-rechts naar nieuw-rechts). Normativiteit uit zich doordat een ‘serieus’ debat in de ogen van de samenstellers van het rapport alleen nog ‘genuanceerd’ gevoerd  kan worden indien Wilders en zijn partij worden gezien als ‘nieuw rechts radicaal’.

[8] De aanhang bestaat niet langer voornamelijk uit lager opgeleiden. Hiermee kan een veel gehoord argument worden verklaard dat de door Wilders geëntameerde discussies – met name over de multiculturele samenleving – wordt bemoeilijkt door steeds te verwijzen naar de oorlog. De discussie zou vrij gevoerd moeten worden op grond van ‘argumenten’. Maar het gaat hier niet om de verwijzing maar de rol die intellectuelen hebben gespeeld in het aan de macht komen van Hitler. Niet stilstaan bij deze vraag betekent dat ideologische redenen naar de achtergrond verdwijnen en de werkelijkheid verengt tot de vraag hoe veronderstelde actuele problematiek ( met de zogenaamde argumenten) kan worden opgelost (waaronder moslims, hoofddoekjes, Moskeeën, Marokkanen, dominante cultuur).  De actualiteit van toen  (waaronder Joden, keppeltjes, raciale hygiëne, de leitcultur van het Herrenvolk) was de uiting van het fascisme van toen, dat in en door een democratische context ( Weimar) heeft kunnen groeien en bewust of onbewust mede geframed door intellectuelen. De Nazi-ideologie is niet zomaar uit de lucht komen vallen.

[9] Voor niet-ingewijden. In de intellectuele geschiedenis vertegenwoordigt Wilders mede door zijn verbale – en niet-rechtstatelijke aberraties een stroming die terug te traceren is tot Herder en het Duitse Idealisme van na Immanuel Kant. Een tijd van de levendige tegenstelling tussen het verlichtingsdenken van het Frans universalisme en de Cultur–verhandeling als contraverlichte analyse van het Duits particularisme.  Het was een tijd van romantiek dat tot de dag van vandaag  haar aantrekkingskracht heeft als nationalisme. Het is daarom niet verbazingwekkend dat intellectuelen op de golven de onderstroom Wilders het denken van weleer onder de aandacht willen brengen.

 

[10] Rapport., p. 98.

[11] Aan welke kenmerken democratisch-rechtsstatelijk fascisme precies voldoet kan onderwerp zijn van een bredere studie. Zie daarbij als goed begin The anatomy of Fascism, Robert Paxton, 2005. Hier volstaat op te merken dat het voornamelijk gaat om verbaal wapengekletter dat zich ook presenteert in redelijk klinkend verpakkingsmateriaal. Producties uit de onderbuik op internetfora zijn genoegzaam bekend. Maar hier is onderwerp van studie het elitair ‘verbaal-fascisme’ van grachtengordel-niveau, uit de ‘bovenbuik’ van de samenleving, dat zich in de serieuze journaille presenteert als redelijk en beschaaft. Hier wordt aangenomen dat Auschwitziaans fascisme niet uit de lucht komt vallen, maar een voorfase kent waarin het uitventen van ideeën als theoretisch fundament toelaatbaar wordt geacht. De gebeurtenissen van 1995 in ‘Screbenica’ kunnen worden gezien als een recente manifestatie. De praktische consequentie van de idee van ‘culturele’ superioriteit vastgelegd in nationalisme onder (Bosnische) Serven.

[12] Enkele intellectuelen en ideologen van het Nazi-fascisme. Geen pretentie van volledigheid. Alfred Rozenberg – 1893-1946. Prominent nazi-intellectueel, auteur, ideoloog en bedenker van concepten als Lebensraum, het ‘Arische’ ras, raciale hygiëne, degeneratieve kunst en antisemitisme als officiële Naziedoctrine. Na de Neurenberg processen veroordeeld en geëxecuteerd. Zie Richard J. Evans. The Coming of the Third Reich. London: Penguin Books, 2004, pp. 178–179. Alfred Baeumler – 1887-1968. Filosoof en pedagoog. Invloedrijke interpreet van de filosofie van Nietzsche als essentieel nazistisch. Van grote invloed op Thomas Mann. Zie Thomas Mann und Alfred Baeumler, Würzburg: Königshausen & Neumann, 1989, p. 185.

[13] Naast het Nazi-fascisme bestaan onder andere ook het Mussolini-, Franco-, Videla-, Screbenica-fascisme. Niet gezegd kan worden dat fascisme zich empirisch conformeert aan een bepaalde verschijningsvorm. Wel eenzelfde gezicht: 1. Stigmatisering. 2. Uitsluiting. 3. Verdrijving. 4. Massamoord (uitsluiting-tot-de-dood). Hier worden twee varianten onderscheiden: de democratisch-rechtsstatelijke - en de niet-democratisch fascisme. Het onderscheidt is gradueel en afhankelijk de kracht van de rechtsstaat: in democratische setting spelen voornamelijk stigmatisering ( denk aan etnisch registratie, maar ook verbaal geweld op Internet), uitsluiting  (de ‘dominante cultuur’) en verdrijving in democratische context ( de wens criminele Marokkanen het paspoort af te nemen en het land uit te zetten, denaturalisatie genoemd).  In niet-democratische setting  is ook massamoord aan de orde – het Auschwitziaans fascisme:  in Nazi-Duitsland  en voormalig Joegoslavië via concentratiekampen; bij Franco: publieke executies via de wurgpaal;  Videla: drogeren en uit vliegtuig dumpen van politieke tegenstanders. Kortom, niet de verschijningsvorm definieert het fascisme, maar het theoretisch-intellectueel – en ideologisch raamwerk.

[14] Vul voor het anders-zijn van de Ander de kapitalist in en voor het culturele eigene het proletariaat en het vervreemdingsrationalisme loopt analoog aan dat van Marx.

[15] Dit voorbeeld is een variant op het Trolleyprobleem. Zie Hauser , M.D., L. Young en F. Cushman (2008). Riviving Rawls’s linguistic analogy: operative principles and the causal structure of moral actions. In W. Sinnot–Amstrong (2008b) pp. 107-179. En Green, J. (2008). The secret joke of Kant’s soul. In : W. Sinnot-Armstrong (2008c), pp. 35 – 79.

[16] Zie boekbespreking The Reckless Mind: Intellectuals in Politics.

[17] De auteur gaat als het ware in discussie met zichzelf. De vraag reist ogenblikkelijk of dit nodig is. Is de lezer niet competent genoeg om zelf te bepalen hoe een artikel te beoordelen? Maar als dat het geval is , is  reframen van termen ook niet nodig. Waar het hier om gaat is of en hoe de auteur zijn verantwoordelijk beargumenteerd voor de maatschappelijke  effecten, bedoeld of onbedoeld. Het Rapport doet haar best maar onvoldoende. ‘Een van de problemen bij het definiëren van rechts-extremisten betreft de emotionele en morele beladenheid. Er valt niet aan te ontkomen dat bij alledaags gebruik aan de kwalificatie ‘extreemrechts’ vaak een kwalijke betekenis wordt toegekend. Wij zijn Polarisatie en radicalisering in Nederlandons ervan bewust dat de benaming extreemrechts in de niet-wetenschappelijke praktijk een strijdfunctie en een scheldfunctie kan hebben. Wij hanteren de benamingen rechts radicalisme en rechts-extremisten vanuit wetenschappelijk perspectief en hebben beslist niet de intentie om daarmee te ‘strijden’ of te ‘schelden’. Rapport, p. 83. De vraag is niet waar Wilders zijn ideeën vandaan haalt, maar hoe intellectuelen de werkelijkheid framen op een wijze waarmee ‘de man op de straat’ de keuze voor Wilders mede bevestigd ziet. 

[18] Deze wijze van kennisverwerving past enerzijds in de Aristotelische traditie van phronÄ“sis, praktische wijsheid of common sense, hetgeen een ieder na initiële scholing direct zonder verdere ontwikkeling van intellectuele capaciteiten al doende leert en kan begrijpen. Anderzijds door sofismen van toepassing op de directe ervaring; de emoties die daarmee gepaard gaan, de voorstelling die men ervan kan hebben, het verhaal dat dan wordt verteld. Dit primordiaal instinctieve, het intuïtieve - en onmiddellijke ‘weten’, waartoe ook de religieuze ervaring behoort, is cruciaal bij de narratieve vormen van kennisverwerving. Een ‘tsunami van Moslims’. Een ieder die het woord tsunami kent en op de hoogte is van de feitelijk ramp in 2004 ‘weet’ onmiddellijk wat daarmee bedoeld wordt. De emotie van dienst, de angst en afgrijzen bij de voorstelling zijn zo heftig dat het niet is uitgesloten dat de reflexieve capaciteit van het intellect onder druk komt te staan: is het nu wel zo? De feiten zijn niet langer relevant nu signatuur van voorstelling en emotie is geïmpregneerd in het brein. Maar dat lijkt nu precies de bedoeling.

Een ander excellent voorbeeld van sofistiek is de tot standkoming van het regeer – en gedoogakkoord Rutte-Verhagen en de acceptatie daarvan met ruime tweederde meerderheid door het CDA-congres. Bezwaren zijn in eerste aanleg gepareerd met de mededeling te wachten tot het akkoord er ligt. Daarbij zijn veelvuldig begrippen als ‘vertrouwen’ en ‘overtuiging’ van een goede afloop gebezigd om de zorgen van tegenstanders weg te nemen. Op geen enkele wijze is getracht, ook na het akkoord, bezwaren te weerleggen anders dan met niet-inhoudelijk argumentatieve trucage zoals van de waarnemend voorzitter om, in een van zijn vele media-optreden, over drie jaar weer het gesprek over de juistheid van een gedoogakkoord aan te gaan. Maar als het kalf blijkt verdronken, kan men zich afvragen wat het nut is dan de put te dempen. ‘Mastodont’ genereert ook hier de mogelijkheid reflexieve capaciteiten bij CDA-leden onder druk te zetten. Een simplistische maar levendige voorstelling van uit de tijd geachte bedenkingen tegen het akkoord is afdoende gebleken om niet-inhoudelijk te hoeven responderen op geuite bezwaren waaronder het rechtsstatelijk gehalte, stigmatisering en uitsluiten van medeburgers.

[19] Voor een interessante demonstratie zie het boekje ‘Het politieke Dier. De Ontdekking van een soort’…

[20] Zie essay: Populisme.

[21] Een vierde type dat hier alleen genoemd wordt is de kritiek op het individualisme met als consequentie de tribalisering van het publieke domein. Valt samen met de lotsbestemming van het individu in het gemeenschapsdenken. Roekeloos omdat het leiden kan tot irreflexief kuddegedrag. Zie essay ‘Communitarisme’.

[22] Het toekennen van grondrechten aan burgers is een universalistisch verlichtingsideaal. Het protest daartegen een contraverlicht particularistische waarde. Zie het essay ‘Contraverlichting’. Het geeft een filosofische verklaring voor de moeite die de PVV heeft met de Grondwet (waaronder artikel 1  - non-discriminatie en artikel 90 – bevorderen van de internationale rechtsorde). Kennelijk is de Grondwet voor Wilders alleen bedoeld voor ’onze cultuur’.

[23] Zie noot 18.

[24] De oude Lijphart heeft al in 1968 aangetoond dat ‘consociational democracies’  (consensus-democratieën, waarbij alle groepen in de macht vertegenwoordigd zijn,) financieel-economisch en sociaal-maatschappelijk  beter presteren dan the winner takes all tweepartijenstelsel ( meestal liberals en conservatives), met districtenstelsel en min of meer direct gekozen leiderschap. Zie…

[25] In de intellectuele geschiedenis begint deze traditie als reactie op de Verlichting: eufemistisch aangeduid als de Romantiek. Het leven in het algemeen, de politiek in het bijzonder moet een beleving zijn van onze (collectieve)passies, (collectieve) inclinaties of culturele affiliaties. De wijze waarop de wereld wordt geïnterpreteerd (kentheorie)  is gefundeerd in een neopremodern belevings – of ervaringsfilosofie: epistemisch plebiscitisme. Kenmerkend is de afwezigheid en veronderstelde onmogelijkheid van reflectie buiten onze directe (collectieve) ervaring of voorstelling om. Ofwel de onmogelijkheid van een transcendentaal filosofische analyse. Immanuel Kant stelt in dit verband niet direct te handelen op impulsen, maar het oordeel uit te stellen, om onder leiding van de Rede (of redelijkheid) als individu zelfstandig na te denken. Deze distantiërende act is wat het betekent intellectueel te zijn. Voor de anti-intellectuele intellectueel zijn begrippen als betekenis, reflectie en waarheid slechts als ervaringsfeiten mogelijk.  Julien Benda spreekt in dit verband van: The disire to debase the values of knowledge before the values of action. En Alain Finkielkraut: La défaite de la penseé.  Kennisverwerving is vooral iets wat ‘we’ doen. Intellect is alleen nodig om te catalogiseren of in perspectief te plaatsen. Bij veronderstelt gebrek aan collectieve ervaringsfeiten of bij veronderstelde verstoring door ‘wezensvreemde’ elementen zoals bijvoorbeeld de influx van andere culturen binnen de natiestaat, ontstaat ‘vervreemding’.  Sinds een decennium wordt in Nederland getracht deze vervreemding op te heffen door de constructie van de ‘kloof tussen burger en politiek’ en de roep om politieke vernieuwing.  Essentieel daarbij is het uitgangspunt het feit dat het totaal van ons handelen, inclusief wet – en regelgeving ‘cultuur bepaald’ is. Er zou sprake zijn van een ‘democratische cultuur’. Verandert de cultuur, verandert de democratie mee. Dit geldt ook voor de Rechtsstaat. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het partijprogramma van de PVV zich weinig gelegen laat liggen aan grondrechten, waaronder het gelijkheidsbeginsel.

[26] De omgekeerde redenatie is ook mogelijk. Het democratisch fascisme van Wilders is ondertussen zo ver gevorderd dat het overgrote deel van  de CDA fractie door wilde met de onderhandelingen. Gelukkig waren er drie , evenals de ‘mastodonten’ die bijtijds aan de rem hebben getrokken. 

Ethisch liberalisme

"You really think it’s air you’re breathing now?" - Morpheus in 'The Matrix'

Artikelnavigatie