Contraverlichting

 The past is key to the present

De Verlichting [1] als begrip uit de intellectuele geschiedenis is voor grote groepen tot op zekere hoogte niet onfamiliair. De tegenbeweging, de Contraverlichting, is echter ook bij de weldenkenden onder ons een minder bekend gegeven hoewel het zich dagelijks manifesteert sinds de afgelopen 10 jaren in de politiek van wijlen Fortuyn, het cultuur-nationalisme van Wilders, de zoektocht naar ‘onze identiteit’, het ‘eigene’, kortom sinds de opkomst van het populisme.

Contraverlichting staat niet slechts voor anti-verlichting maar tevens voor een alternatieve verlichting ingegeven door de contrarevolutionaire wens de verworvenheden van de Franse Revolutie enerzijds ongedaan te maken en anderzijds te herformuleren zodat alsnog kon worden voldaan aan de speculatieve metafysica van een wereldbeeld dat descriptief poogt het Ancien Regime in stand te houden en prescriptief terug gaat op een natuurwet determinisme met de daarbij behorende relevante teleologie van Aristotelische deugdethische desiderata.[2]

Dat de voor-kantiaanse periode van de intellectuele geschiedenis als premodern kan worden geduid vindt zijn grond in tot dan toe niet ontwikkelde grondslagenleer zoals geformuleerd door Immanuel Kant, onder meer dat het Dinge an sich, de waarheid achter de waarheid niet te kennen is en dat elke poging daartoe als pure metafysische speculatie van de hand dient te worden gewezen."But although all our knowledge begins with experience, it does not follow that it arises from experience." - Immanuel Kant 
Het bestaan van God is noch te bewijzen, noch te ontkennen; de kennis daarover ontgaat ons omdat de Rede de enige grond is als basis van ons weten. Voor zover niets aan de hand, totdat men de vraag naar wat wij kunnen kennen niet relevant acht en rede als grondslag voor kennen en moreel handelen van de hand wijst. Wat rest is de re-epistemisering van speculatie i.e. van kentheoretische kracht voorziet, waarmee normering van waarden decisionistisch, non-inferentieel en afdwingbaar wordt ‘gelegitimeerd’ door de macht van het zwaard en de mystieke basis van autoriteit. [3]

Het is niet zo moeilijk in te zien waar de normering van waarden toe leidt. Het gehele project van de Premoderniteit van de eerst mensachtige die zich organiseren in stamverband en evolueren van stadstaten tot complete rijken kan worden teruggebracht tot het verlangen van heersers volk en onderdaan zodanig te organiseren, bezig te houden en van riten, symbolen en spelen te voorzien dat  overzichtelijkheid, controleerbaarheid en hanteerbaarheid vaak ter meerdere eer en glorie van de heerser zelf kan worden geconstrueerd. Het individu is daarbij slechts een functie van en dient te verdwijnen in de groep. Religie en het zwaard zijn altijd in staat gebleken communitarisme vorm te geven.

De felle kritiek van vroege conservatieve denkers als Vico, Burke, Hamann, Herder en Schleiermacher gericht op de ‘goddeloosheid’ en destabiliserende effecten van idealen als democratie, gelijkheid, autonomie, vrijheid en zelfbeschikking is dan ook begrijpelijk. Maar er mocht wel een antwoord worden geformuleerd op dit hoopvolle positivistische en aantrekkelijk mensbeeld dat het individu kon emanciperen, niet langer slachtoffer van onpersoonlijke natuurkrachten en determinatie door afkomst, met in het bezit komen van zoiets ‘abominabels’ als Mensenrechten. De ergste ketterij was nog wel de gedachte dat verbetering en vernieuwing alleen kon plaatsvinden door destructie van oude  structuren die, voorgekomen uit ‘natuurwetten’, immers hadden bewezen eeuwen van wijsheid te vertegenwoordigen.

In de postkantiaanse periode komt het denken van o.a. Fichte, Schelling en Hegel, als speculatieve metafysica van het Duits Idealisme, de contrarevolutionairen te hulp met voorzetting van de premoderniteit nieuwe stijl, de transcendentale filosofie van Kant als contrapunt, en door toenemende wetenschappelijke inzichten niet langer premodern, maar neo-premodern. Hier ontstaat een lange "Truth in philosophy means that concept and external reality correspond." - Georg Hegel
traditie van contraverlichte denkers die elk op eigen wijze de kritiek van Hegel op Kant ter harte hebben genomen. Kants  analyse van het  apriorische als mogelijkheidsvoorwaarden van kennis a posteriori, is volgens Hegel (en het empirisme) niet mogelijk als zij niet te herleiden is naar of in de ervaring gegeven is. Anders gesteld, waarheid in termen van betekenis, de wijze waarop wij de wereld om ons heen duiden en vormgeven, is empirisch, niet door kennis buiten of boven, maar in de ervaring gegeven.[4]

Deze stellingname heeft niet alleen kentheoretisch, maar ook politiek-maatschappelijke en bovenal ethische consequenties. Mag voor Kant  waarheid nog transcendentaal  gecentreerd zijn als zedenwet in het individu - leefregels (maximen) worden vrijwillig in lijn gebracht met het categorisch imperatief, dat sui generis het domein van het morele vorm geeft - voor Hegel is (morele) waarheid gedecentreerd [5], het resultaat van een historisch proces, waarbij actoren in een dialectische worsteling van wederzijdse herkennen en erkennen met het consequentialistisch oog op het belang van sociale verbanden hooguit context afhankelijke betekenis produceren. Voor Hegel is Kants categorisch imperatief -  als uitdrukking van de zedenwet ‘in ons’ die apriorisch de mogelijkheidsvoorwaarden schept en de geldigheid bepaalt van wat wij kunnen willen, doen en laten - abstract, formalistisch, ongeleefd. De door de Verlichting geproclameerde autonome mens wordt zo van zijn sokkel getrokken, de negatie van moralitat in ons, om de oude orde te herstellen: sittlichkeit, niet langer als onderhorige van de oude adel, maar als schouwspeler op het toneel van de nieuwe adel, de geschiedenis.

Het verschil tussen Verlichting en Contraverlichting markeert denkers die zoeken naar redenen voor bestaan en vormgeving van de werkelijkheid buiten de ervaring en zij die dat niet doen.Het verschil tussen Verlichting en Contraverlichting markeert denkers die zoeken naar redenen voor bestaan en vormgeving van de werkelijkheid buiten de ervaring en zij die dat niet doen. En deze alternatieve intellectuele geschiedenis  schept de mogelijkheid generaties van denkers te onderscheiden die sittlichkeit  beschouwen als randvoorwaarde voor reflectie, dan en alleen dan binnen het kader van gemeenschappelijkheid. De mens vindt zijn identiteit en lotsbestemming binnen de context van rationele of culturele eenheid. Ziet de Verlichting broederschap als product van individuele vrijheid en gelijkheid, de Contraverlichting draait het om. Vrijheid en gelijkheid zijn alleen mogelijk binnen broederschap, waarmee idealen op grond van de universele Rede (redelijk is datgene wat voor iedereen en bovencultureel  geldig is), worden vervangen door premoderne waarden, particularismen binnen grenzen van contextualiteit. De Aristotelische deugdenleer bijvoorbeeld kan in dit verband worden gezien als premoderne axiologie. Een waardenleer, waarbij het morele goede het juiste midden houdt tussen karakteruitersten binnen de context van een staat die de gewenste conceptie van het goede normeert en promoot binnen een republikanistische staat.  De oude conservatieve orde is op nieuwe (communitaristische) wijze hersteld:  Marx, het Proletariaat. Nietzsche de Übermensch.

De 20ste eeuw laat een waaier van versplintering en politiek conflicterend Contraverlicht denken zien waarvan hier genoemd worden het cultuur-constructivisisch rechtsconservatisme[6] van de Duitse Weimar periode, Interbellum intellectuelen waaronder Moeller van den Bruck, Oswald  Spengler, Ernst  Junger en Carl Schmit, mede vormgevers van het latere Fascisme aan de ene kant en het linksconservatieve marxistisch-leninisme aan de andere kant. Het ontologisch existentialisme van Heidegger. De fragmentatie van het betekenisbegrip in termen van gebruik (Wittgenstein) en betekenisholisme[7]. Speciale vermelding hier is  Carl Schmitt,  constitutioneel jurist tijdens de Weimar periode.  Werken met  sterke antiliberale, anti-pluralistische, anti-universalistische en antidemocratische inslag, waaronder Der Begriff des Politischen (the Concept of the political) zijn invloedrijk op de Kritische theorie van de Frankfurter schule en  daarmee op het postmodernisme. Tevensvan grote invloed op politieke denkers  als Leo Strauss (neoconservatisme) en Chantal Mouffe. Schmitt geldt als vader van het Decisionisme. Door het politieke als moreel neutraal domein te bestempelen, waar iedere burger zich primair mee dient te identificeren, hebben besluiten van de staat  geen rechtvaardiging nodig, dan dat het in het besluit zelf ligt (de prevalentie het politieke boven het recht) [8]. Tenslotte de geschriften van de Frankfurther Schule zelf, waaronder Horkheimer ( Eclipse of Reason) en met co-auteur Adorno (The Dialectic of Enlightendment) laten de schuld van wandaden van het  fascisme aan rede en Verlichting. [9]

Met deze moonwalk door de geschiedenis van het denken is het niet moeilijk, aangekomen bij het postmoderne weten, deze te omschrijven als een perspectivistisch, maar contextueel absolutistisch. De immer voortschrijdende  ‘geschiedenis’ heeft er voor gezorgd dat de rede heeft afgedaan als inter-contextuele functionaliteit, zijnde een ‘imperialistisch onderdrukkende en totaliserende these’ dat  homo ludens zijn spontaniteit en creativiteit zou afnemen en  instrumenteel beroofd van zijn romantische vergezichten. Of zoals Richard Wolin het uitdrukt:

When postmodernism is at issue…I am primarily referring to the last-named phenomenon: the rejection of the intellectual and cultural assumptions of modernity in the name of ‘will to power’ (Nietzsche), ‘souvereignty’ (Bataille), an ‘other beginning’ (Heidegger), ‘differance’ (Derrida), or a ‘different economy of body and pleasures’ (Foucault).” [10]

Maar deze ‘rejection of the intellectual and cultural assumptions of modernity.’ levert  geen goed alternatief dat bemiddelt tussen contexten. De reactie lijkt welhaast voorspelbaar. Contemporain wordt de geest van de postmoderniteit bekritiseerd als libertair, ongebonden, bron van verloedering en verhufteriging  in de publieke ruimte. Of zoals  Sjoerd de Jong, huisfilosoof van NRC Handelsblad, het uitdrukt.

“Het is inmiddels een huis-tuin-en-keuken-waarheid: de ideologie van do your thing liep niet alleen uit op knuffelige houseparty’s, maar ook in een treurige promenade van loze praatjes, opgelegde dwang tot zelfontplooiing, ‘zinloos’ uitgaansgeweld en ingetrapte bushokjes.”[11]

De poststructuralistische afhankelijkheid van Marx’ kritiek op kapitaal en moderniteit is verlaten voor een andere zijtak van neopremoderne ‘romantische’ politieke ideeën: de heroriëntatie op Hegels politieke filosofie (communitarisme) en het gelijkgestemde (neo) aristotelisch republikanisme. De links conservatieve, postmoderne, kritiek op de Verlichting dat er geen grote verhalen zijn, is vervangen door de rechts conservatieve analyse dat als er al geen grote verhalen zijn, tenminste ons verhaal, cultuur, identiteit en traditie normatief moet worden afgedwongen. De daarbij behorende kritiek op de ‘neutrale staat’ vindt aanknopingspunten bij Carl Schmitts  afwijzing van de liberale democratie (Mouffe en Taylor).

De Nederlandse situatie na 2000 kenmerkt zich door pogingen tot parochiale revaluatie van voor de Verlichting universeel geldende ideeën waaronder tolerantie, pluralisme, democratie, vrijheid, gelijkheid en recht (vergelijk Nietzsches herwaardering van alle waarden). Deze verlichtingsidealen, leidend tot conversie in pacificatie - consensus - hebben het verzuilde Nederland geruime tijd gediend. Thans niet langer een land van minderheden, heeft zich een luidkeelse dominante meerderheid gevormd, een bonte verzameling van hoger en lager opgeleiden, ooit onder ‘bezielende’ leiding van Fortuyn, thans onder de hoede van Wilders, op afstand, mogelijk niet qua methodologie, wel qua doelstelling, met instemming begroet door een conservatieve intellectuele elite (as gentlemen zijn weinigen voor een kopvoddentax), die paradoxaal en parochiaal de idealen van de Verlichting particularistisch herinterpreteren en verruilen voor op cultur gebaseerde anti-pacificatoire waarden van de Contraverlichting.[12] Dat is niet zo gek. Het Contraverlichte stroomgebied van wat Isaiah Berlin de Political Ideas In The Romantic Age noemt kent vele vertakkingen, die op eigen wijze de ‘totalitaire liberale cultuur van de onderdrukkende rede’, actief in de door de Verlichting geïnspireerde democratie, bekritiseren. Vanuit het perspectief van verlichtingsidealen kan worden gesproken van een kwade wending. We zijn terug bij de contrarevolutionairen van weleer, spreken niet langer hun bloemrijke taal, maar het  low brow populistisch discours van de ‘Bokito-burger’ en  ‘reaguur’, of de high brow conservatieve intellectuele voornamelijk op Aristoteles en Hegel gebaseerde cultuurretoriek van auteurs als Paul Scheffer, Ad Verbrugge en Frank Ankersmit.

 


[1] Wat Verlichting is wordt door de Duitse filosoof Immanuel Kant omschreven in Was ist Aufklärung? waarmee hij op een lijn staat met de franse Lumières in de tweede helft van de 18de eeuw.

[2] Contemporain kan hernieuwde belangstelling voor  de ‘deugdethiek’ worden gesignaleerd. Auteurs waaronder als Rob Riemen (Adel van de Geest), Charles Taylor (bronnen van het Zelf), Theodore Dahlrimple (Beschaving of wat er van over is), zijn voornamelijk bekend in conservatieve kringen.

[3] Epistemisering van het bovenredelijke en daarmee van de speculatieve metafysica is niet slechts het onderscheidende kenmerk van de Premoderniteit, maar ook naar wat later zal blijken de Neopremoderniteit te zijn. Het stelsel van ideeën dat de waarheid achter de werkelijkheid meent te hebben ontdekt en beschrijft komt in twee maten. De een construeert de werkelijkheid door middel van een theorie, i.e. rationalisten, bijvoorbeeld de rol van de wiskunde binnen het Cartesiaanse First Philosophy. In de Neopremoderniteit herstelt  Marx met zijn ‘dialectisch materialisme’ zijn eigen Ancien Regime door het communitaristische construct ‘Proletariaat’. De andere ziet de werkelijkheid gegeven in cultuur en traditie als individu-determinerende afgeleiden van ‘natuurwetten’, waaronder de vroeg-moderne premoderne denkers Spinoza, Hobbes, Locke en Hume.

[4] Kant had immers in zijn kritiek van de zuivere rede de vraag gesteld naar de fundering van kennisclaims. Als mogelijkheidsvoorwaarden van de ervaring  en van de objecten van de ervaring’ zijn synthetische oordelen a priori als apriorische kennis noodzakelijk om uitspraken te kunnen doen over kennis a posteriori. Anders geformuleerd, wat kennen wij dan als onze kennis naar de ervaring te herleiden is? Wat of wie bepaalt dan wat de ervaring produceert ook kennis mag heten? Zonder apriorische kennis kunnen wij überhaupt niets zeggen over ervaring en werkelijkheid.

[5] De rede is geen toetssteen voor ervaring en waarneming en verliest daarmee zijn interpretatieve functie. Hier sluit Hegel aan bij de aristotelische traditie waarin phronèsis, het ‘moreel neutrale domein’ van praktische verstandigheid, een cruciale rol speelt.

[6] Gemeenschap en verbondenheid hoeft niet rationalistisch te worden geconstrueerd zoals bij linkshegeliaan Marx, maar is volgens rechtshegelianen reeds aanwezig in cultuur en traditie. Contemporaine belangstelling voor het communitarisme volgt gelijksoortig stramien. Waar sociaaldemocratie  zich politiek gezien links oriënteert op Marxistische interpretatie van Hegel ( herverdelingsvraagstukken) en linksliberalisme  op rechtvaardigheidstheorieën (via Rawls op Kant) is er sinds 2001 in Nederland wederom sprake van een rechtsconservarieve oriëntatie op Hegel. Links- en rechtsconservatisme vinden elkaar in de Contraverlichting:  het aanscherpen van tegenstellingen ( m.n. Wilders cultuurnationalisme als tegenstelling tussen de Nederlandse ‘cultuur’ en de ‘wezensvreemde’ Islam), het overwinnen daarvan in termen van dominantie en uitsluiting (in naam van Marxisme enerzijds of nationalisme, identiteit, traditie, normen en waarden anderzijds).

[7] Betekenisrelativisme.  Ook wel crisis van representatie of crisis van betekenis genoemd. Volgens taalkundige Ferdinant de Saussure (1857-1913)  zijn  woorden die wij gebruiken niet noodzakelijkerwijs verbonden met datgene waarnaar ze verwijzen. Er is een ontologische gat tussen onze linguïstische vermogens en de realiteit. Deze notie is fundamenteel aan het postmoderne weten. m.n. poststructuralisme (Foucault, Deluze, Derrida). Betekenis als wijze waarop wij de werkelijkheid duiden en interpreteren is onbepaald, niet universalistisch, maar perspectivistisch: contextueel afhankelijk van tijd, plaats of doelstelling (macht). Samen met uit de wetenschapsfilosofie bekende betekenisholisme, – interpretatie waarneming is niet onafhankelijk en dus relatief aan gehanteerde theorie. De termen die wij daarbij gebruiken zijn alleen binnen het geheel van een theorie te begrijpen;  het relativisme van Thomas Kuhn (paradigma-afhankelijkheid van interpretative – “In the transition from one theory to the next words change their meanings or conditions of applicability in subtle ways. Though most of the same signs are used before and after a revolution . e.g. force, mass, element, compound, cell . the ways in which some of them attach to nature has somehow changed.

Successive theories are thus, we say,incommensurable” (Kuhn, 1970); het bestaan van wetenschappelijke revoluties en incommensurabiliteit – er is geen overkoepelende taal voor elkaar uitsluitende contexten), desavoueren rede als universele oriëntatie op handelen en overstijgen van (politieke) tegenstellingen.

[8] Dat de Contraverlichting vaak opponerende denkrichtingen verenigt in het verzet tegen de rede, blijkt uit de intellectuele relatie tussen nazi ideoloog Carl Schmitt en de linkse Frankfurter Schule.  Zie Samuel Weber, Taking Exception to Decision: Walter Benjamin and Carl Schmitt, diacritics  22, nos. 3-6 (Fall-Winter 1992), pp. 5-18., reaktie op Ellen Kennedy Carl Schmitt and the Frankfurt School, Telos 71 (Spring 1987), pp. 37-66. Met dank aan Tracy B. Strong in voorwoord Amerikaanse uitgave van Carl Schmitt’s The Conception of the Political., Expanded Edition, The university of Chicago Press., 1996, 2007.,  vertaling George Schwab, pp.  x en xi: “Indeed, all of the Frankfurt School (especially Walter Benjamin) spoke highly of him, [ Carl Schmitt ]  often after 1933.” Zie daarbij ook note 5. Tenslotte zie ‘Project: verwantschap in extremen. Politieke theologie bij Walter Benjamin en Carl Schmitt.’ Op www.onderzoekinformatie.nl. Het is overigens interessant, maar buiten de reikwijdte van dit essay,  te bestuderen of het antiparlementarisme van Schmitt een verklaringsmodel genereert voor wat contemporain wordt omschreven als  de ‘kloof tussen burger en politiek’.

[9] De auteur dezes beschouwt ‘Auschwitz’ het resultaat van corrumperende werking van de neopremoderniteit op rede en Verlichting. De  19de eeuwse  versmalling van Verlichtingsidealen tot economisch nutsdenken ten tijde van de Industriële Revolutie, heeft karakiraturatie van de Verlichting tot gevolg, waarmee niet altijd  geheel ten onrechte kritiek is geformuleerd  (uitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden) in  termen van vervreemding door arbeid (hoe onzinnig de Marxistische interpretatie ook mag zijn); verlies van sociale verbanden ( maar er worden wel weer nieuwe gevormd) en gevoel van ‘crisis van de Moderniteit’ in de periode 1870 – 1945 ( startpunt en opmaat van Oswald Spenglers  Decline of the West).

[10] Wolin, Richard. The seduction of unreason. The intellectual romance with fascism from Nietzsche to postmodernism. P. xvi.

[11] NRC handelsblad, 31 december 2009. p.15.

[12] Voor een uitgebreide analyse van de antithese tussen Cultur en Civilization zie The Civilizing Process, Nobert Elias. De ‘dominante cultuur’ is  niet op zoek naar pacificatie waarbij de rule of law of algemene geldende ethiek van bijvoorbeeld op Kant gebaseerde categorisch imperatief een leidende rol speelt. Aangenomen wordt dat pacificatie op grond van universeel geldende principes, uiteindelijk altijd zullen leiden tot contestatie en mogelijk geweld ( Adorno’s verklaring van Auszchwitz,) daar er  geen rekening wordt  gehouden met culturele gevoeligheden zoals deze vorm krijgen in de niet-abstracte, context bepaalde ‘geleefde werkelijkheid’ van cultuur en traditie. Contraverlichte pacificatie vindt in beginsel plaats na constructie van tegenstellingen, het aangaan van conflict, resulterend in erkenning van en onderwerping aan culturele waarden van de dominante groep. Deze strategie kan als  agenda van de conservative turn in Nederland na 2000 worden gezien en als kwade wending. Onderwerping werkt namelijk alleen in niet-democratische samenlevingen. Parochialisering of hier culturalisatie van recht  en politiek handelen, leidt er toe dat algemene rechtsprincipes onderschikt wordt gemaakt aan nationalistische, culturele of etnische normering. De achterliggende gedachte is dat de Verlichting cultuur bepaald is en wat hier als Contraverlichting wordt geduid de ‘ware’ Verlichting is, ontdaan van zijn universele pretenties, waarbij cultureel geïnspireerd geweld en machtsvertoon gelegitimeerde politieke instrumenten zijn. China’s interpretatie van de Mensenrechten is als voorbeeld hoe minderheden een bepaalde conceptie van het ‘goede’ moeten accepteren op straffe van gevangenisstraf of de kogel.  De omgekeerde redenering kan worden geformuleerd. Verlichting is niet cultuur bepaald, maar heeft cultuur, hoe imperfect ook voortgebracht. Dat manifestatie eerder plaatvond in de ‘westerse wereld’  en minder in niet-westerse ‘culturen’ heeft alles te maken met culturistische- of ideologische  dwang. Wanneer Contraverlicht gedachtegoed een democratische samenleving in haar greep krijgt  zoals het neoconservatisme in het Amerika van het Bush tijdperk, is het militaristisch en economisch vermogen tot handelen (macht) al dan niet onder het mom van ‘democratie’ en ‘vrijheid’, prevalent boven het volkenrecht. Niet verbazingwekkend mag de decisionistische reaktie zijn van Balkenende op het Irak rapport wanneer hij stelt dat de ‘politieke realiteit’ soms prevaleert over het volkenrecht.

Het is van eminent belang dat  niet-cultuur bepaalde duiding van de Verlichting prevalent blijft ter handhaving van de democratie i.e het in stand houden van het recht in democratische samenlevingen.

Ethisch liberalisme

"You really think it’s air you’re breathing now?" - Morpheus in 'The Matrix'